Honderdjarige Oorlog
De Schotse wortels van Aubigny-sur-Nère gaan terug tot de Honderdjarige Oorlog. Naar het jaar 1419 om precies te
zijn, vier jaar na de verpletterende nederlaag van de Franse cavalerie bij Azincourt. Half Frankrijk is door de Engelsen bezet. Het verdeelde land dreigt onder de Engelse druk te bezwijken.
Vijftienduizend Schotten
beantwoorden vanaf 1419 de roep om hulp van de Dauphin, de latere koning Karel VII. Hij was naar Bourges gevlucht, vandaar zijn bijnaam Le petit roi de Bourges. Onder het vaandel van de Auld Alliance landen de Schotten, geleid door Sir John Stuart
of Darnley, op de Franse kust en schieten de Fransen te hulp. Die zitten bij Bourges als ratten in de val. In de beslissende slag bij Baugé worden de meeste Engelsen een kopje kleiner gemaakt. Als dank schenkt koning Karel in 1423 Sir John de seigneurie
van Aubigny-sur-Nère. Ook mag hij de fleur-de-lis, de Franse lelie, op zijn wapenschild schilderen.
Wat jaren later vormen de Schotse huurlingen ook de kern van het leger van Jeanne d’Arc bij
het ontzet van Orléans, de enige stad in het noorden die Karel is trouw gebleven. Bisschop John Carmichael, ook een Schot, is de eerste om haar te verwelkomen.
Met duizenden zijn de Schotten in deze oorlog
omgekomen. Ook Sir John. Na verschillende veldslagen sneuvelt hij samen met zijn broer bij de verdediging van Orleans. Koning Karel geeft opdracht zijn bondgenoot te begraven in het koor van de kathedraal. Wat rest van Sir Johns leger wordt in 1475 samengevoegd
tot de Garde Écossaise. Het blijft tot aan de Franse revolutie de belangrijkste eenheid in de koninklijke lijfwacht van de Bourbons.